Halfway Stop

Halte halverwege

line

Ted van Lieshout


Er ging op een dag een vader dood.
Hij was van mij en hij viel zomaar
ineens de rand van het leven af.

Ik keek voorzichtig het donkere gat
van de kelder in en zag dat hij nergens
lag; dat kwam omdat het daar te diep is

om te zien wat vaders doen als ze eenmaal
op zichzelf zijn gaan wonen in het huis
dat hemel heet. De hemel, dacht ik eerst,

was hoog in de lucht, maar hij is ergens
beneden, trap af, nog onder de kelder waar
papa’s spullen zich in dozen bewaren.

Lager kan ik niet, maar ik heb geen haast
en de kelder is wel een gezellige halte
halverwege met weinig verkeer:

soms een metro waarin mensen zitten
die naar je zwaaien omdat ze zijn weggegaan.
Dag, wuiven ze. Dag, roep ik terug.

Ik wacht op de volgende om mijn vader
fatsoenlijk uit te zwaaien. We herkennen
elkaar vanzelf hier in het donker.

Halfway Stop

line

Arno Bohlmeijer


One day a father died.
He was mine, and suddenly
he fell off life’s edge just like that.

Carefully I gazed into the dark hole
of the basement and saw that he was
nowhere; because it’s too deep there

to see what fathers do once they’ve moved 
to live by themselves in the house 
called heaven. Heaven, I thought at first, 

was high in the sky, but it’s a space
below the stairs, under the basement where 
Dad’s things keep themselves in boxes.

I can’t go any lower, but there’s no rush
and the basement seems a homey stop,
halfways, without much traffic:

sometimes a subway train where people
raise a waving hand, because they’ve left.
Goodbye, they wave. Bye, I call back.

To send my dad off properly, I’m waiting 
for the next train. In this darkness here
we’ll recognize each other, no effort.