A Lifetime

Een leven lang

line

Phebe Rasch


Er is een plekje dat zeer doet. 
Het doet al een paar dagen pijn. 
Mama heeft de dokter gebeld. 
Ze neemt me mee op de fiets, 
langs de ganzen en het riet. 
De wind kietelt mijn kin. 
 
De dokter kijkt en voelt. 
Hij is voorzichtig, drukt maar even. 
Maar ik hoor ze praten, zacht en lang. 
In het ziekenhuis zijn andere dokters, 
die kunnen nog meer zien. 
Het is belangrijk dat ik gekomen ben. 
 
Papa gaat mee, hij neemt vrij van zijn werk. 
Hij pakt mijn hand en knijpt. 
‘Een vleugelslag, een kiespijnlach, 
zo snel zijn we weer weg.’ 
Maar ik word koud en kan niets verzinnen 
voor het gevoel dat ik heb vanbinnen. 
 
Ik moet langer blijven,  
twee dagen van huis. 
Ze nemen een stukje van dat plekje 
om het van dichtbij te kunnen zien. 
Daar voel ik niets van, ik mag slapen, 
tot het weer dicht zit, zoals eerst. 
 
‘Als je thuiskomt,’ zegt papa, 
‘bak ik pannenkoeken, 
met slagroom, ijs  
en chocoladesaus.  
Nog twee dagen en dan is alles  
weer zoals van ouds.’ 
 
Het is niet goed, dat weet ik. 
En papa weet het ook. 
Hij houdt zich groot en hoopt zo 
dat ik het ook geloof. 
We gaan naar huis en eten niet veel. 
Het verdriet doet pijn in mijn keel.   
 
‘Als ik doodga, pap, 
zorg jij dan voor mijn konijn? 
Hij heeft elke dag water nodig, 
een knuffel en een beetje zonneschijn.’ 
 
‘Ik ga hem niet vergeten. 
Ik geef hem alles dat ik heb. 
Jij gaat misschien iets eerder dood,  
maar jouw leven is zo lang als je genoten hebt.’ 
 
Het duurt nog even, toch ben ik bang. 
Ik plak mijn lievelingsposter op het behang. 
Er is iets dat anderen niet hebben, 
maar daarin schuilt ook een geheim. 
Ik zal niet langer zoeken 
naar wie ik echt zou willen zijn.

A Lifetime

line

Arno Bohlmeijer


There’s a spot that hurts.
It’s been aching for days.
Mom has phoned the doctor.
She’s taking me on her bike,
past the geese and reeds.
The wind is tickling my chin.
 
The doctor sees and feels.
He’s careful, pressing just briefly.
But I can hear their voices, low and long.
There are other doctors in the hospital,
they can see more.
It’s important for me to have come.
 
Dad has joined us, not going to work.
He takes my hand and squeezes.
“A wing beat, a wry smile,
that’s how fast we’ll leave again.”
But I’m growing cold and don’t know
the words to show what I feel inside.
 
I need to stay here longer,
two days away from home.
They’re taking a piece of that spot,
so they can see it even closer.
That doesn’t hurt, I can doze off,
until it’s just the way it was.
 
“At home,” says my Dad,
“I’ll make pancakes,
with whipped cream, ice-cream,
and chocolate sauce.
Two more days, and all
will be like before again.”
 
It’s not quite right, I know that.
And so does Dad.
He’s holding up and hopes
this way that I also believe it.
We’re going home and don’t eat much.
The grief is a pain in my throat.
 
“Dad, when I die,
will you mind my bunny?
He needs water every day,
a hug and some sunshine.”
 
“I won’t forget him.
I’ll give him all I’ve got.
It might be early to die, but your life
is as long as you’ve had the time and joy.”
 
There will be time, but I’m afraid.
I pin my favorite poster on the wall.
There is something that other people don’t have,
but a secret is also lying inside.
I won’t try to find anymore,
who I’d really like to be.